De aalscholver is 80 tot 100 cm lang en heeft een spanwijdte van 120 tot 150 cm. Hij heeft zwemvliezen tussen de voortenen en vangt vis door te duiken. De snavel is lang en voorzien van een haakvormige punt. Het verenpak lijkt zwart, maar eigenlijk is het grotendeels diep bronsgroen. Elk veertje van de bovenvleugels heeft een subtiel zwart randje, wat de vogel een ‘geschubd’ uiterlijk geeft. In het voorjaar zijn hun wangen en dijen wit bevederd, zijn de kruin en de nek van zilverwitte manen voorzien en kleurt de onbevederde keel geel. Dit prachtkleed verdwijnt in de loop van het broedseizoen. Het zijn trekvogels: bij streng winterweer trekken de aalscholvers uit ons land zuidwaarts tot aan de Middellandse Zee en overwinteren hier aalscholvers uit het Oostzee-gebied en Noord-Duitsland.De aalscholver zit vaak met uitgespreide vleugels op een paaltje bij het water om zijn verenkleed te laten drogen. Duikvogels in het algemeen mogen geen al te groot drijfvermogen hebben. Daartoe hebben ze zwaardere botten en kleinere luchtkamers en persen ze lucht uit hun veren. Aalscholvers, die diep duiken en langdurig achter vis aan jagen, gaan nog verder. Zij laten hun verenpak nat worden. De baarden aan hun veren staan betrekkelijk ver uit elkaar, zodat binnendringend water vrij spel krijgt en alle lucht verdringt. In Zuidoost-Azië worden tamme aalscholvers afgericht om vissen te vangen voor hun baas, waarbij er een ring om de hals van de vogel wordt gedaan zodat hij alleen maar heel kleine vissen kan doorslikken.