Het edelhert is de gehele dag door actief, maar in gebieden met veel menselijke activiteit laten ze zich vooral vroeg in de ochtend en laat in de avond zien. 's Ochtends trekken ze meestal naar de graslanden om daar te kunnen grazen. Edelherten komen in allerlei gebieden voor, van drogere loofbossen en heidevelden tot zeer vochtige milieus als venen en moerassen. Enkel het mannetje draagt een gewei, dat kan uitgroeien tot meer dan 90cm, met een gewicht van 4 tot 10 kilo. Aan het gewei kan men enigszins de leeftijd aflezen. Een jong edelhert heeft gewoonlijk een kleiner gewei met weinig vertakkingen, evenals een hert in zijn laatste levensfase. Een gezond dier heeft een forser en zwaarder gewei, maar niet per se meer enden dan een ziekelijk dier. Er is een duidelijk verband tussen de kwaliteit van het leefgebied en de grootte van de hertengeweien. In de 17e eeuw waren de geweien fors, met 24 of meer enden, maar daarna eisten bevolkingsdruk, jacht en aanplant van naaldbomen hun tol. Na eeuwenlange verschraling kregen de Veluwse edelherten na de tweede wereldoorlog weer forsere geweien, omdat door aanleg van loofbos en wildakkers en het bevorderen van ondergroei, hun leefomstandigheden weer verbeterden.